In de negentiende eeuw werd Limburg van België losgemaakt en bij Nederland gevoegd. Tegen de zin van de bevolking! In de jaren 1830-1848 was Roermond een broeinest van anti-Nederlandse pamfletten, demonstraties en relletjes.
Pas na verloop van tijd legden de mensen zich neer bij de feiten: ze waren nu eenmaal Nederlands geworden en dat zou wel zo blijven. Tegelijk ontstond het Limburg-gevoel: Limburgers hebben een eigen taal, eigen gewoontes en staan anders in het leven dan de rest van de Nederlanders. Tegen die achtergrond schreven Henri Tijssen en A.F. van Beurden in 1912 het Roermondse volkslied. De originele, door Tijssen opgeschreven bladmuziek is te zien in het Historiehuis.
Het lied is nog steeds geliefd en wordt gezongen bij feestelijke en plechtige gelegenheden. Behalve het derde couplet dan, dat wordt meestal weggelaten. Want Roermondenaren hebben nog altijd niet veel op met ‘burgerzin’ (gehoorzaamheid aan het wettig gezag) en ‘eerbied voor de landsvorstin’ (het Oranjehuis) …
Waar ’t gouden beeld in ’t zonlicht staat
Op hoogen torentrans
De Maas met Roer vereenigd gaat
In lichten golvendans
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!
Waar ’t koepeldragend Munster rijst
Met torens rijk gesierd
Het volk der muzen schoonheid prijst
Met spel en zangen viert
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!
Waar godsdienst zich met burgerzin
Aan hechte vriendschap paart
En d’eerbied voor de landsvorstin
Als kleinood wordt bewaard
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!